woensdag 19 mei 2010

dorp

Ik had altijd een archeologisch vakantie-ideaal: onder een braambos een Renault Dauphine vinden; na een stoffige zandweg in de verzengende hitte een klooster aantreffen waar gasten onthaald worden met fris bronwater en serene aandacht; in een stukgeschoten stad een parkje waar tric-trac gespeeld wordt en likeur van rode bieten wordt uitgeschonken; in een holle boom een nest jonge uilen zien rondkruipen.

Ik wil graag een sprankje hoop zien in een hoop oude rommel. Ik was daar erg goed in! Hoe pregnanter de stank van verrotting, hoe verbetener ik er iets hoopvols in meende te kunnen zien. Ergens vóór deze vakantie ben ik dat talent verloren. In het bergdorp Claimo, 400 meter bergopwaarts, waar we met het gezin naartoe geklommen waren, zag ik geen hoop meer voor de romantische ruïne die het was. Het dorp ontving ons met het monument van de wereldoorlog I, waarvan mijn dochter, toen ze erop klom, een bronzen lauwerkrans lostrok. Een zeer lange lijst van filii e fratelli die nooit meer teruggekeerd zijn. Sinds 1918 was het er stil, leek het wel.

Hoewel: de Nederlandse uitbater van ons vakantiechalet vertelde dat hij de dakgoten voor de chalets betrok bij een bergdorp aan de levendige kant van het dal. Kleinschalige industrie, is dat de hoop voor de ontvolkte plattelandsdorpen? Ik zou daar zelf nooit opgekomen zijn.

Geen opmerkingen: