
Wegens een hier niet nader te noemen ernstig delict, door mij gepleegd, is mij een werkstraf opgelegd. Afgelopen vrijdag is deze straf mij opgelegd door de rechtbank in Amsterdam, waar ik zelf mijn verdediging voerde. Met zelf de verdediging voeren had ik eerder al een keer geoefend, toen ik een ander, weliswaar iets minder ernstig delict gepleegd had in Den Haag. Verdediging voeren is gewoon een spelletje, net als geld en werk. In Den Haag dacht ik dat ik in de rechtbank iets te verliezen had, waardoor ik er ook niks won, behalve en hoop verloren tijd. Vrijdag in Amsterdam kwam ik om te winnen, en hoewel ik niks won, voelde het voor mij als een overwinning.
Wat voelde als een overwinning, was dat ik mij niet liet imponeren door de autoritaire bureaucratie van het recht. Ongetwijfeld was mijn optreden in allerlei opzichten ongepast (ik zei bijvoorbeeld, niet op een onvriendelijke manier, maar toch, joh tegen de rechter), maar het was, afgezien van een zweempje exhibitionisme, authentiek wat ik deed. Ik geloof dat de rechter dat wel grappig vond. Met name mijn pleidooi tegen walgelijke stompzinnigheid van de geldboete. De rechter vond mijn vergrijp echter niet ernstig genoeg voor de door mij vurig verlangde detentie zonder strafblad (een door mijzelf uitgevonden straf) en legde mij daarom een werkstraf op. Met deze straf hoor ik bij een kleine groep van experimenteel bestraften, die alle een door de rechtbank opgelegd literair werk moeten voorlezen. Op een audiodrager naar keuze.
Enfin, dat doe ik, het komende jaar. Wat ik moet voorlezen is De Opleiding tot Redenaar, van MF Quintilianus. Voor wie dat wil volgen: ik doe daarvan verslag op Twitter.