Ooit werd ik met mijn lagere-schoolklas naar het Tropenmuseum in Amsterdam gebracht. Daar mochten we ons verkleden als indianen. Niet met veren, maar met bolhoeden, want we waren Peruviaanse indianen. In het museum gingen we toen naspelen hoe we vanuit de Andes naar de grote stad trokken.
De grote stad, dat waren heel romantische, uit golfplaat opgebouwde hutjes, waar ik best de rest van mijn leven had willen blijven wonen. Daar was daar ook een heleboel afval, maar dat was een museale impressie van afval, die was vastgelijmd en waaraan je je niet kon bezeren en die ook niet stonk. Het ging om de sfeer, en die was best okee. Een stuk minder okee dan in de Andes, dat had ik ook wel door: dat was vooral een hoop stof van stro in een bedompt hok waarvan het plafond de blauwe hemelboog en de beschilderde muren het weidse berglandschap moesten verbeelden. Slecht geschilderd!
Wat me van die Andes vooral is bijgebleven is het van een stencil voorgelezen geluk als je opgedroogde lama-mest gevonden had. De dag van een Andes-indiaan is goed als hij zo'n droge keutel vindt. Die keutel ging dan in een speciale Peruviaanse draagzak, en dan kon er thuis weer een vuurtje gestookt worden.
Ik ben op dit moment op zoek naar een mestdrogerij, die 75 ton natte mest kan indrogen tot handige briketten.
woensdag 7 januari 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten